Col du Galibier

-voor Guy Soil -

Er ligt nog sneeuw,
ik proef hem zoals ik dat als knaap
met een hostie deed: voorzichtig,
met traag ronddraaiende tong,
als was het een brokje Christus.
God Galibier, de granieten kolos
met zijn witte haren tot in de hemel.
Ik fiets er alleen al voor hun mooie namen
in het wiel van Louison Bobet en Fausto Coppi.
En van Bahamontes en Merckx, die andere reuzen
-dit werk doe je niet met mindere goden -,
ga bijna door de knieën voor monoliet Desgranges
die met het log stenen monument 'la gloire de'
zijn wielerhistorische klauwen uitslaat.
Ik voel me tussen deze reuzen nietig en groot tegelijk,
meet me met de overweldigende rust der rotsen
die reeds miljoenen jaren hooghartig heersen
over de ijzig koude stilte van dit landschap.
Dat wurgt en weegt.
Op de top de rilling door kop en kuiten,
even staan beven zelfs, zoals een kleuter
in een koud en veel te groot zwembad.
En dan gehelmd door de bochten gieren,
de kou doorklieven en lyrisch worden
bij zoveel voorbij zoevende schoonheid.
Zoals: drie rechtopzittende marmotten
als harige stukken speelgoed naast de weg,
hun natte neuzen in de wind.


Willie Verhegghe